Art. 3.133 NBW bepaalt ter zake:
“Alle beplantingen moeten minimaal op de hierna bepaalde afstanden van de perceelsgrens staan, tenzij indien partijen hierover een contract hebben gesloten of indien de beplantingen al meer dan dertig jaar op dezelfde plaats staan.
De in het eerste lid bedoelde afstand bedraagt voor bomen die minstens twee meter hoog zijn, twee meter te rekenen vanaf het midden van de voet van de boom en voor de andere bomen, struiken en hagen een halve meter. De nabuur kan de snoeiing of rooiing eisen van de beplantingen die op een kortere afstand zijn aangebracht, tenzij de rechter
van oordeel is dat zulks rechtsmisbruik uitmaakt. De rechter houdt bij dat oordeel rekening met alle omstandigheden van het geval, met inbegrip van het algemeen belang.
De nabuur kan zich evenwel niet verzetten tegen de aanwezigheid van beplantingen die niet hoger reiken dan de afsluiting tussen de percelen. Gaat het in dat geval om een niet-gemene afsluiting, dan heeft de eigenaar het recht deze als steun voor zijn beplantingen te gebruiken.”
De hoogte van een beplanting wordt niet geregeld door de wet en is ook niet geregeld door het nieuwe goederenrecht.
(Cass. 13 oktober 1936, Pas. 1936, I, 383: het Veldwetboek regelde de hoogte van beplantingen niet.)
Er zijn soms gewoonterechtelijke regels.
Bv. Vred. Waver (II) 28 oktober 2014, T.Vred. 2015, 617 (maximale hoogte voor hagen van 2,8 meter in dit kanton).
De eigenaar heeft dus, a priori, een ruime bevoegdheid om bomen zeer hoog te laten worden eens ze de vereiste afstanden respecteren.
Tegen overmatig hoge beplantingen moet bijgevolg worden opgetreden via de regels inzake burenhinder (art. 3.101 BW) en rechtsmisbruik.
(V. MOORS, “Auprès de mon arbre, je vivais heureux. Qu’il disait ...” (noot onder Rb. Charleroi 17 september 1996), JLMB 1997, (671) 677.)
Art. 3.101 NBW voorziet inderdaad in § 1 en 2:
Ҥ 1
Naburige eigenaars hebben elk een recht op het gebruik en genot van hun onroerend goed. Bij de uitoefening van hun gebruik en genot eerbiedigen ze het geschapen evenwicht door geen hinder op te leggen aan de nabuur die de normale ongemakken uit de nabuurschap overtreft en hem toerekenbaar is.
Om de bovenmatigheid van de hinder te beoordelen, is rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, zoals het tijdstip, de frequentie en de intensiteit van de hinder, de eerstingebruikneming of de publieke bestemming van het onroerend goed van waaruit de hinder wordt veroorzaakt.
§ 2
Degene die het vermelde evenwicht schendt, is gehouden dit te herstellen. De rechter oordeelt welke van volgende maatregelen passend zijn om het evenwicht te herstellen:
1° een vergoeding in geld die de bovenmatige hinder compenseert;
2° de vergoeding van de kosten verbonden aan compenserende maatregelen op het gehinderde onroerend goed om de hinder tot het normale niveau te verminderen;
3° voor zover dit op zich geen nieuw onevenwicht doet ontstaan en een normaal gebruik en genot van het onroerend goed hierdoor niet wordt uitgesloten, het bevel de handeling die het evenwicht verstoort te staken of op het hinderende onroerend goed maatregelen te nemen die de hinder verminderen tot het normale niveau.”
Het moet gaan om een bovenmatige hinder die voortvloeit uit het gebruik van een naburig perceel.
(Cass. 5 december 2016, RW 2017-18, 1702, RGAR 2018, nr. 15473.)
Niet elke hinder is bovenmatig.
De bewijslast van het bovenmatige karakter van de hinder komt ten laste van de eisende partij.
(Bv. Brussel 19 april 2004, RGAR 2006, nr. 14118.)
Het bewijs kan worden geleverd met alle bewijsmiddelen rechtens.
Zelfs de schaduw die door beplantingen op het aangrenzend perceel is aangebracht kan als bron van bovenmatige burenhinder worden gezien, in de mate dat het regelmatig snoeien van bomen één van de vereisten voor een goed nabuurschap is.
(Rb. Namen 8 september 2003, JLMB 2004, 1116; Vred. Waver (2) 31 maart 2020, T.Vred. 2020, 489; Vred. Westerlo 5 juni 2019, T.Not. 2019, 791; T.Vred. 2020,
afl. 9-10, 484. J. KOKELENBERG, V. SAGAERT, T. VAN SINAY en R. JANSEN, ‘‘Overzicht van rechtspraak. Zakenrecht (2000-2008)’’, TPR 2009, p. 1182-1183, nr. 53.)
Indien er sprake is van bovenmatige burenhinder, is er een duidelijke strekking in de rechtspraak om de remedie te beperken tot het snoeien van de bomen op zodanige wijze dat de leefbaarheid van de boom niet in het gedrang wordt gebracht.
(Vred. Westerlo 5 juni 2019, T.Not. 2019, 791, T.Vred. 2020, 484; Vred. Westerlo 10 oktober 2018, RABG 2019, 956, T.Vred. 2019, 530.)
Enkel indien geen andere oplossing mogelijk is om het evenwicht tussen de naburige percelen te herstellen, is een rooiing aan de orde.
(Cass. 8 februari 2010, Pas. 2010, 388, concl. Adv. Gen. J. GENICOT, RW 2011-12, 953, noot T. DE BIE, TBBR 2011, 403, noot J. KOKELENBERG. Voor een toepassing:
zie Vred. Fontaine-l’Eveque 9 januari 2017, JLMB 2018, 1556, noot R. POPA.)
Contacteer ons vrijblijvend voor meer informatie en / of bijstand.
Andreas Verbraeken,
Advocaat – Attorney at law
Belgiëlei 173-8
2018 Antwerpen BELGIE
T: +32/(0)3/369.88.43
F: +32/(0)3/369.37.12
Skype: andreas.verbraeken
E-mail: andreas.verbraeken@avvocato.be
Comments